50 great myths of popular psychology

Enige tijd geleden heb ik me over “Vijftig grootste misvattingen in de Psychologie” gebogen.

Titel: 50 great myths of popular psychology – Shattering Widespread Misconceptions about Human Behavior
Auteur: Scott O. Lilienfeld, Steven Jay Lynn, John Ruscio, Barry L. Beyerstein
Uitgever: Wiley-Blackwell
Jaar: 2010
ISBN:  9781405131124

Titel: De vijftig grootste misvattingen in de psychologie
Auteurs:  Scott O. Lilienfeld, Steven Jay Lynn , Barry L. Beyerstein, John Ruscio , Amy Bais
Uitgever: Bert Bakker
Jaar: 2010
ISBN10:  9035135695
ISBN13:  9789035135697


Als je met dit boek begint denk je een dikke pil te verteren hebt maar gelukkig (?) blijkt ca. 1/3 van het boek uit referenties te bestaan, hetgeen in ieder geval aangeeft dat de auteurs niet over een nacht ijs gegaan zijn tijdens het schrijven van dit boek.

Al met al leest het boek gemakkelijk, tenzij men elke referentie gaat napluizen hetgeen de “leesflow” niet ten goede komt. Het boek opent met een korte introductie in de psychomythologie, waarin men een overzicht krijgt over de typisch menselijke waarnemingsbeperkingen en drogredenen die kunnen bijdragen aan het ontstaan van dergelijke mythes. De mythes die behandeld worden zijn geclusterd in 11 gebieden, te weten “hersen macht”, “van baarmoeder tot graf”, “herinneringen uit het verleden”, “oude honden nieuwe trucjes leren”, “veranderende percepties”, “ik heb een gevoel”, “het sociale dier”, “ken uzelve”, “bedroefd, kwaad en slecht”, “wanorde in de rechtszaal” en “kunde en pillen”. Elke cluster of hoofdstuk wordt afgesloten met een lijst met eenregelige toelichting van mythes die men zelf kan onderzoeken. Als startpunt worden enkele literatuurreferenties meegegeven. Ik wil in deze bespreking niet alle mythes opnoemen maar als voorbeeld wil ik wel een paar van de meer bekende opnoemen nl “de meeste mensen gebruiken maar 10% van hun hersen capaciteit”, “de meeste mensen ondergaan rond de 40 of 50 een midlife crisis”, “een positieve levenshouding kan kanker weerstaan” en  “de meeste mensen die in hun jeugd seksueel misbruikt zijn ontwikkelen ernstige persoonlijkheidsstoornissen als ze volwassen zijn”.

Hoe een mythe gefileerd wordt kan men het best illustreren met een voorbeeld, Mythe  4: Visuele waarneming wordt vergezeld door emissies vanuit het oog. De algemene benadering is om een mythe eerst toe te lichten, vervolgens de mentale denkfouten toe te lichten waarna de feiten  ter tafel gebracht worden.

Eerst wordt de lezer uitgedaagd om eens goed om zich heen te kijken, op een voorwerp te fixeren, en vervolgens de vraag te beantwoorden of er iets uit zijn ogen kwam. Voor iemand met enige optica kennis komt deze vraag heel vreemd over. Psychologisch onderzoek laat echter zien dat dit idee bewust of onbewust bij veel mensen leeft. Denk hierbij ook aan populaire comics (Superman met zijn X-ray ogen, Cyclops van de X-men met zijn laser ogen, etc.) en aan kreten zoals “priemende ogen”. Meerdere voorbeelden, met de bijbehorende referenties, worden behandeld. Ook wordt een poging gedaan om de oorsprong van deze mythe te duiden. De lichtflitsjes die men kan waarnemen bij gesloten ogen (individuele fotonen) of als men in zijn ogen wrijft is door sommigen aangegeven als een mogelijke verklaring van deze mythe. Ook de observatie dat de ogen van sommige dieren in het donker lijken op te lichten is genoemd als een mogelijke oorzaak. Echt zeker weet men het echter niet. Wat vooral interessant lijkt te zijn is dat deze mythe moeilijk uit te roeien is. Zelfs nadat mensen voorgelicht zijn over de werking van het licht en het oog, en deze verklaring ook lijken te accepteren, blijkt uit studies dat dit deze mythe na enige tijd weer terugkeert.

Waar ik met dit boek ook mee geconfronteerd werd is dat ik als “oudere jongere” in mijn jeugd veel van de beweringen die in dit boek vermeld staan voor waar heb aangenomen, hetgeen mij weer liet nadenken over de “waarom” vraag.  Het antwoord is volgens mij dat je indertijd met dit soort beweringen geconfronteerd werd op de TV, in kranten (ook de meer serieuze) en populair wetenschappelijke tijdschriften (Kijk en Natuur en Techniek). In het dorp waar ik opgroeide, was er weliswaar een bibliotheek, maar in mijn herinnering was de non-fictie sectie ook weer niet extreem groot. Ik geloof niet dat met de informatie die je daar kon vinden dit type beweringen kon fileren. Ook toen ik begin jaren 80 naar A’dam verhuisde was het niet zo dat je er zo gemakkelijk achter kon komen waar dit soort informatie te vinden was. De Openbare Bibliotheek op de Prinsengracht bevatte welliswaar veel meer boeken maar om de vraag aan de informatie te koppelen was waarschijnlijk weer net iets te lastig. Alhoewel ik het indertijd ook wat drukker had met ander zaken en me dit soort vragen wat minder vaak stelde dan ik het nu doe blijft het kernpunt echter dat in die tijden (lang…lang geleden) het vinden van specifieke informatie op een bepaald gebied veel lastiger was, en dat is tegenwoordig in het internettijdperk toch heel wat makkelijker. Er staat natuurlijk veel onzin op het web maar daar staat tegenover dat er ook  veel meer “echte” informatie te vinden is en, misschien nog wel belangrijker, dat het tegenwoordig makkelijker om informatie te koppelen. Wat nu, maar ook vroeger belangrijk was,  is dat men  enige gedegen kennis moet bezitten om de gevonden informatie op zijn waarde (zin of onzin) te kunnen beoordelen.  Gedegen kennis gekoppeld aan wat eenvoudige regels (controleer de bron) helpt je al een heel eind op weg.

Oftewel, zoals ik het ooit eens ietwat ironisch heb proberen weer te geven in onderstaande illustratie, het is een betere wereld voor skeptici in het Google tijdperk…..

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *